SANDERS
(SAUNDERS, SAWNDERS, SAINDERS, SAYNDERS, SAUNDERRS, SANNDERS, SANDERRS, SAUNDER)
De Engels-Noorse familienaam Sanders is afgeleid van de naam "Saunder", een naam die gegeven werd aan een huisdier als verkleinnaam van "Alexander". Oorspronkelijk is de naam Grieks, van Alexandros, dat "verdediger van mensen" betekent.
De naam kwam het eerst voor in het Ierse County Wicklow (Gaelic: Cill Mhantáin), in 1606, gelocaliseerd aan de Oostkust van Ierland, momenteel behorende tot de "Greater Dublin"- streek. In Strongbow verkreeg de Sanders' familie landeigendommen van de Graaf van Pembroke als dank voor hun hulp en bijstand tijdens de invasie van Ierland in 1172.

SANDILANDS
(SANDYLANDS, SANDELANDS, SANDLANT)
Deze territoriale naam is afgeleid van de naam van gronden met dezelfde naam in de Upper Ward van Clydesdale (Lanarkshire), die traditioneel in bezit waren van de clan Douglas.
De Sandilands en Douglasses verschilden van mening als het ging om hun steun aan James II. De Douglas-clan had een onwrikbaar geloof in de koning, wat de Sandilands niet deden. Dit bracht veel spanning tussen de twee naaste families, zelfs tot het punt van moord. Op bevel van leden van Clan Douglas, vermoordde Patrick Thornton zowel het hoofd van Clan Sandilands, John Sandilands als zijn oom James. De zoon van John, James, erfde de landgoederen van Sandilands. James trouwde met Margaret Kinlock van Cruvie en hun zoon James Sandilands van Cruvie begon de lijn van Sandilands die later Lords of Abercrombie werd.

SCHAW
(SHAW, SHAWE)
Deze familienaam kwam het eerst voor bij de  Picten in het oude Schotland. Hij werd gegeven aan iemand die de kwaliteiten had van een wolf (persoonlijkheid, fysiek  mannelijkheid, kledij, gewoontes). De naam is geëvolueerd van een bijnaam naar een familienaam en kwam het eerst voor in Perthshire in centraal Schotland, nu deel uitmakend van Perth en Kinross. 


SCOTT
(SCOT, SCOTTS, SCUTT, SCOTTER)
Dit is duidelijk een Schotse familienaam. 
Het is één van de twaalf meest voorkomende familienamen in Schotland. De naam werd gegeven aan de één van de sterkste families (clans) die de omgeving van Engelse-Schotse grens bevolkten (als lid van de Riding Clans).

SCRYMGEOUR
(SCRIMGEOR, SCRIMSHAW, SCRIMSHAWE, SCRIMSHAWE, SCRIMSHIRE, SCRIMSGER, SCRYMGEOR, SCRIMGER)
Deze naam is afgeleid van de naam die aan een bezigheid gegeven werd, in dit geval van het oud-Franse woord "eskermisseour', dat "schermmeester" betekent. Dit woord kwam op zijn beurt van het oude hoogduitse woord "skirmen", dat "zich verdedigen" betekent.
In het middeleuwe Europa was er werk in overvloed. In grote steden, zoals Londen, werden ze meestal geweerd, omdat ze een slechte invloed konden uitoefenen op anderen.
Opmerkelijk is de overeenkomst tussen de naam Scrymgeour en het moderne Engelse woord "skirmisher". De naam "Scrimshaw" werd gegeven aan rolornamenten, graveringen en inkervingen in been of ivoor.
De naam kwam het eerst voor in Fife, waar in sommige archieven een "Clan Scrymgeour" vermeld wordt.

SEMPILL
(SEMPLE, SIMPLE, SEMPILL, SEMPELL, SYMPLE, SYMPELL)
In Renfrewshire (Gaelic: Siorrach Rinn Friù), nu deeluitmekend van Renfrew, East Renfrewshire and Iverclyde in Strathclyde, was sinds de jaren 1100 de familiezetel gevestigd. 
Er wordt wel eens gezegd dat de naam voortspruit uit "St. Pauls", maar hoogstwaarschijnlijk was het in oorsprong een beschrijvende naam voor een nederig en eenvoudig persoon.
In archieven van de eerste Schotse koningen kwam deze naam reeds voor in verband met de taxatie van hun eigendommen. Tijdens de rebellie tegen James II, vocht een Sir Thomas Sempill mee in de Slag bij Sauchieburn (1488), die hij niet overleefde. Zijn zoon John stierf in 1513 tijdens de Slag bij Flodden.
In de desastreuze Slag bij Pinkie Cleugh (1547), leidde Robert Sempill, (toen kasteelheer van Castle Douglas) de Sempill clan, die deel uitmaakte van de Schotse troepen.  De Schotten werden echter verpulverd door de Engelsen. 
Oorspronkelijk waren de Sempills loyaal aan Mary, Queen of Scots, tot ze bij de Slag bij Carberry Hill (1567) en nadien bij de Slag bij Langside (1568) tot de oppositie behoorden.
Één van de latere namen die opduikt is deze van Sir James Sempill, Schots Ambassadeur in Engeland van 1591 tot 1600. De schrijver van de ballade "The Life and Death of Habbie Simpson, Piper of Kilbarchan", was een Robert Sempill, die leefde van 1595 tot 1663. Maar over deze laatste data bestaat geen zekerheid. Hugh Sempill (of Semple) was een Schotse wiskundige, die leefde van 1596 tot 1654.
Tijdens de Slag bij Culloden (1745-1746) streden de Sempills aan de zijde van de Engelsen in het 25ste Regiment te Voet (Regiment of Foot), momenteel bekend als "The King's Own Scottish Borderers). 

SETON
(SEATON, SAYTON)
Er wordt algemeen aangenomen dat de naam Seton is afgeleid van "Sai" dat een dorp was bij Exmes in Normandië, maar het zou ook kunnen dat de clannaam is afgeleid van "Sea town", een benaming voor het stadje Tranent (bij Edinburgh).
De clan kwam het eerst voor in het graafschap East Lothian, waar ze de Saytown landeigendommen bezat. 
Het familiefortuin van de Setons werd al vroeg verzekerd door diverse huwelijken met telgen van Robert the Bruce.
De Setons stonden aan de zijde van Mary, Queen of Scots. De clan leverde ook hand- en spanwerk bij haar ontsnapping uit Locheven Castle.
In "Seaton" (Setton), East Riding (Yorkshire), woonde een andere afdeling van de Setons.
Ook "Noord Seaton" (Ashington) was in een vroege periode in het bezit van de familie Seaton. In de 13de eeuw was een deel in handen van de priorij van Tynemouth en het ziekenhuis van St. Jan van Jeruzalem.

SHAW
(SCHAW, SHAWE)
Gerelateerd aan de "Chattan"-clan.


SHEAN
Zie "Shewan".

SHEPPARD
(SHEPHERD, SHEPHARD, SHEPPEARD, SHEPPERD, SHEPPERDE, SEPHERD, SEPHIRDE, SEPHURDE)
De eerste drager van de Angelsaksische naam Sheppard gaat waarschijnlijk een persoon zijn geweest die werkte als schaapsherder/-hoeder. Beroepsnamen die waren afgeleid van de gewone beroepen in het middeleeuwse tijdperk, overstegen de Europese culturele en taalkundige grenzen. Beroepsnamen werden vaak afgeleid van het hoofdobject geassocieerd met de activiteit van de oorspronkelijke drager, zoals gereedschappen of producten. Deze typen beroepsnamen worden metonymische achternamen genoemd. In dit geval is de achternaam oorspronkelijk afgeleid van het Oud-Engelse woord sceap, wat betekent schapen en hierde wat herder betekent. Hoewel dit traditionele begrip van de betekenis van de achternaam tegenwoordig in veel opzichten vanzelfsprekend is, vinden we bij het onderzoeken van het familiewapen steevast strijdbijlen. Dit is niet verwonderlijk, omdat vroeger de herders werden ingezet om graszoden rond de embattlements van een Saksisch dorp te graven als een middel van verdediging, vandaar de term 'de herderring'. Hun gereedschappen hiervoor waren strijdbijlen.
De achternaam Sheppard werd al heel vroeg voor het eerst teruggevonden in de zuidelijke graafschappen van Engeland. Vroege geregistreerde voorbeelden van de naam zijn deze van o.a. William Sepherd (vermeld in de Rotuli Hundredorum in Oxfordshire in 1279) en Margaret le Sephirde in Huntingdon en Walter le Schepherde in Cambridgeshire.
Henry Sephurde werd ook vermeld in de Subsidy Rolls of Sussex van 1296 terwijl Walter le Shepperde werd vermeld in de Feet of Fines of Staffordshire in 1307.

SHEWAN (Shean, Dewan, Phelan, Dhawan, Whelan, Lewan, Heman, Shewman, McEwan, Shehwan, Shewhan, Shejwan, Schewain, Schewane, Schoewain, Siewan, Shewam, Shewon, Shwana, Shawonna, Shewanna, Shawona, Shewen)
Deze familienaam werd voor het eerst opgetekend in Schotland in 1444, toen "Mathew Sewane (of Sewan)" werd aangesteld als stadsafgevaardigde/poorter (Burgess) van Aberdeen tijdens het bewind van Koning James II van Schotland.
Naast Aberdeenshire werd de naam ook teruggevonden in Kincardineshire.
Een zekere William Sewan was grondbezitter in Forfar in 1509.
John Schewane was burgess van Dundee en David Schewane burgess van Brechin rond 1589. James Schewan verschijnt als kanselier van Brechin in 1605 en in 1608 als gouverneur van Dundee.
Patrick of Peter Schewane werd burgess van Aberdeen in 1603 en de naam Robert Shuan staat genoteerd in Edzell in 1714.
De naam is hoogstwaarschijnlijk  Scandinavisch van oorsprong en stamt om diverse redenen af van het Zweedse "sjöwan", niet van het Oud-Noorse "siguan". Maar het Noorse "swein" of  het Duitse "schwein" zou ook mogelijk kunnen zijn. Deze laatste zouden kunnen verwijzen naar het beroep van varkenshouder of slager.

SHEWANE

Zie "Shewan".

SHEWMAN
Zie "Shewan"

SHUAN
Zie "Shewan"

SIEVEWRIGHT
Zie "Wright"

SINCLAIR
De familienaam Sinclair was een Normandische plaatsnam, afgeleid van toen de familie met deze naam woonde in St. Clair-sur-l'Elle in La Manche en in St. Clair-L'Evêque in Calvados, alvorens ze immigreerden naar Engeland in het kielzog van Willem de Veroveraar.
Richard de St. Clair had rond 1086 gronden in Suffolk. Zijn broer Britel had eigendommen in Somerset en Britel's zoon William beheerde rond 1130 gronden in Dorset.
In de baronie Roslyn (bij Edinburgh), Midlothian schonk koning Alexander I van Schotland een stuk grond aan een zekere "William de Sancto Claro" in 1162.
Ondanks dat de naam veelvuldig in oude Engelse documenten opduikt, kan hij toch méér geassocieerd worden met Schotland, waar de familie niet enkel in aantal groeide, maar ook in macht. De naam komt ook voor in handvesten verbonden aan de abdijen van Dryburgh en Newbattle, het Soutra hospital in Midlothian, de kerk van Glasgow enz...
Sir Heny Sinclair vocht mee met koning Robert The Bruce bij Bannockburn om de onafhankelijkheid van Schotland te kunnen vrijwaren. Sir Henry's zoon huwde met Isabel, erfgename van het graafschap Orkney, wiens zoon de oudste graag van Norwegen werd. de clan bereikte een grote status, omdat er zowel met Schotse als met Noorse royalties werd getrouwd. Terug in Engeland bloeide de naam en de Hundredorum Rolls van 1273 bevestigen: John de Saint Claro in Suffolk, Robert de Sancto Claro in Somerset en William de Sancto Claro in Kent. In verband met de vermelding in Somerset, waren Richard Seinteclere en William Seyncler ook vermeld in Kirby's Ques.
Véél van de eigendommen van de Sinclairs in Caithness moesten worden verkocht om hun schulden te kunnen vereffenen. In de familie zelf werden eigendomsrechten onderling betwist en zelfs uitgevochten in een gevacht tussen de Sinclairs en de Campbells op de oevers van Altimarlech, bij Wick. Er werd gezegd dat als resultaat van dit gevecht er zoveel Sinclairs gedood waren dat de Campbells de rivier konden oversteken zonder natte voeten te krijgen.

SKENE (Gaelic MacSgian)
(SKEYNE, SKEEN, SKEENE, SKIN)
Er wordt verondersteld dat de familie Skene een uitzonderlijke eerste sept is geweest van de Clan Donnachaidh, voordat ze de naam Robertson aannam.
In het Gaelic staat ze bekend als Siol Sgeine of Clann Donnachaidh Mhar. De traditionele oorsprong van de naam is te vinden in een legende uit de elfde eeuw van de Robertsons.
Er wordt gezegd dat een jongere zoon van Robertson van Struan het leven van de koning redde door een wilde wolf te doden in Stocket Forest met slechts een kleine dolk of "sgian". Hij werd voor deze daad beloond met een schenking van land in Aberdeenshire, die genoemd werd naar het wapen dat hem zoveel geluk had gebracht. Vervolgens ontleende de familie hun naam aan hun eigendom. Dit verhaal wordt weergegeven in het wapenschild van de Skenes, dat drie wolvenkoppen toont die zijn gespietst op dolken of "durks".
De eerste geregistreerde naam van deze familie is deze van John de Skeen, die leefde tijdens het bewind van Malcolm III. De clan had niet veel geluk in veldslagen, zoals deze van Harlaw, Flodden en Pinkie Cleugh, want ze verloor er drie clanchiefs. In 1827 was de directe lijn volledig uitgestorven, waardoor alle landeigendommen van de familie overgingen naar een neef, de graaf van Fife, wiens afstammelingen nog steeds het beheer ervan waarnemen.

SKIRVING
(SKIRVEN, SKIRVANE, SKIRVENE, SKYRVING)
De achternaam Skirving, of Skirven, was ooit een van de meest voorkomende namen in de parochie van Haddington, East Lothian, in de jaren 1700.
Tijdens de Slag om Flodden in 1513 zou 'Black John Skirving' de standaarddrager zijn geweest voor William Keith, de derde Earl Marischal (1530).
Patrick Skirving, zoon van Burgess Alexander Skirving (Edinburgh) werd in 1667 geregistreerd als zijn erfgenaam.
Een zekere William Skirving, werd in 1793 door de beruchte rechter Robert MacQueen (Lord Braxfield) veroordeeld tot 14 jaar verbanning.
Het nummer "Hey, Johnnie Cope" is ten onrechte geaccrediteerd aan Adam Skirving, een boer uit East Lothian en auteur van het minder bekende nummer "Tranent Muir".
In 1813 is er vermelding van een zekere George Skirving uit Melrose.

SMALL
(SMALLE, SMAL)
Het Schotse kustgebergte en de Hebrideneilanden stonden in het verre verleden bekend als het koninkrijk Dalriada. Hier ontstond de bijnaam "Small" voor iemand die tenger was van postuur. "Small" komt van het oud-Engelse woord "smal", dat dun of slank betekent.
De naam kwam het eerst voor in Renfrewshire (nu deeluitmakend van Strathclyde), nog vóór de Noorse invasie van Engeland in 1066.

SMITH
(SMITHE, SMEAYTH, SMYITH, SMYITHE, SMYTHT, SMITHA, STITH, SMYTHE, SMET, SMITHEY )
Gerelateerd aan de "Chattan"-clan.
Er wordt gezegd dat een familie Smith al sinds ruim 400 jaar gevestigd is in de parochie van Stathblane in Craigend. Aanvankelijk waren ze slechts huurders, maar later werden ze landeigenaren van het land. Toen de achternamen in gebruik kwamen, nam de familie de hare uit hun bedrijvigheid als smeden van harnassen van de Baronie van Mugdock.
In Latijnse documenten wordt de achternaam geschreven als Faber en Ferro.
In de registers staat een boer met de naam Adam Faber vermeld die op het land van Swaynystoun een kleine boerderijtje had ergens tussen 1221 en 1234.
In een handvest van John, de bisschop van Dunkeld, wordt rond 1199 Robert de Smith (Ferro) vermeld.
In 1274 staat bij een onderzoek bij Traquair een zekere William de Smith vermeld als jurylid en een Schotse Patrick Smyth, zou in 1401 in hechtenis worden gehouden "De toren van Londen".


SOMERVILLE
(SOMMERVILLE, SOMERWILL, SUMMERVILLE, SOMERFIELD, SOMERVALE, SOMERVILE, SUMMERVILLE, SUMERIL, SOMAHAN, SUMERVILLA)
Deze naam is afgeleid van de Normandische stad Sommerville (nu Sommervieux), in de buurt van Caen. Literair gezien betekent deze naam "zomerverblijf". 
Tijdens de Normandische invasie van Engeland in 1066, begeleidde Sir Walter de Somerville (Lord van Wicknor) de hertog van Normandië, Willem de Veroveraar.
Zijn twee zonen waren de voorvaderen van de Schotse en Engelse Somervilles.
De naam kwam het eerst voor in Staffordshire.
William de Somerville, de tweede zoon van Sir Gaulter, kwam naar Schotland met David I en verkreeg de titel "Heer van Carnwath". Tevens verkreeg hij het land in de buurt van Camwath een Clydesdale. Hij stierf rond 1142 en werd begraven op Melrose Abbey. Van een andere William de Somerville werd gezegd dat deze de laatste slang in Schotland gedood zou hebben.
Jacobus de Somerwill staat in 1273 vermeld in de Hundredorum Rolls van Devon en Robert en Roger de Somerville staan vermeld in Staffordshire tijdens de regeerperiode van Edward I.
Thomas, zoon van William de Somerville (de slangendoder) was één van de vele Schotse edelen, die onder druk werden gezet in de ondertekening van het Ragman Roll, om trouw aan te zweren aan Engeland en aan Edward I in 1296. Echter, in 1297 werd hij medestander van Sir William Wallace in Schotland bij diens strijd voor onafhankelijkheid.
De derde Lord Somerville, John, bestreed succesvol de Engelsen bij de Slag bij Sark (1448), waarbij hij gewond werd. Hij was ook bij de belegering van Roxburgh in 1460, waarbij James II werd gedood. Zijn zoon en opvolger, ook een John, werd derde Lord Somerville. Deze sierf in 1523 en werd opgevolgd door zijn broer Hugh. Hugh's zoon James, later de zesde Lord Somerville bestreed in 1560 de reformatie en stemde tegen de Schotse Confessie (een geloofsbelijdenis), die in het Parlement werd voorgesteld door John Knox werd. James vocht ook aan de zijde van Mary I bij de Slag van Langside op 13 mei 1568, waarbij hij zwaar werd gewond. Hugh Somerville, de zevende Heer, steunde ook aanvankelijk Queen Mary, maar veranderde zijn getrouwheid naar haar zoon James VI. Somerville werd vervolgens benoemd tot Bijzonder Raadslid door de koning. Onder de vleugels van de koning begonnen de Somervilles boven hun stand leven, waardoor ze grote schulden opbouwden.
Hierdoor werden ze verplicht om hun eigendommen in Camwath te verkopen. Bij de Unie van de Kronen in 1606, waarbij de Schotse adel werd gerangschikt, kwam de naam Somerville niet meer voor op de lijst.
In 1723 werden de Somervilles uiteindelijk erkend door de House of Commons en John, de dertiende Lord Somerville, was bij de verkiezing een vertegenwoordiger van zijn Schotse leeftijdsgenoten van. Hij bouwde het elegante House of Drum, in de Edinburghse rand. 

SPALDING
(SPAULDING, SPALDENE)
De naam vindt zijn oorsprong in de plaatsnaam "Spalding", in Lincolnshire. Het is een erfelijke en territoriale achternaam. Er zijn vele plaatselijke achternamen, waaronder topografische, die konden gegeven worden aan een persoon die dicht bij iets fysisch woonde, zoals een rivier, een boom, een berg of een kerk. Andere werden dan weer afgeleid van bestaande namen van steden, dorpen, parochies of boerderijen. Weer andere werden afgeleid van namen van huizen, kastelen, grondeigendommen, gebieden of zelfs provincies. De eerste geregistreerde leden van de Spaldingfamilie vonden we terug in Lincolnshire (Radulphus de Spalding), waar ze zich vestigden op gronden die geschonken waren door Willem de Veroveraar, na de Normandische invasie in 1066, als dank voor hun hulp bij de Slag van Hastings in datzelfde jaar. Hier bevond zich ook de familiezetel.

SPENS
(SPENCE, SPENSE, SPENCELEY, SPENCLEY)
Er wordt aangenomen dat de achternaam Spens (of Spence) afgeleid werd van het oudfranse woord voor bewaarder "despense". Het zou de naam geweest zijn voor "magazijnier" van een groot huis of klooster, voor iemand die "verdeelt". De hoofdlijn van de clan Spens zijn nakomelingen van één van de vroegere Graven van Fife. In de 13de en 14de eeuw komt de naam veelvuldig voor op diverse documenten. In 1232 staat een zekere "Roger Dispensator" genoteerd als getuige op een akte m.b.t. een landoverdracht bij Dallas in Inverness-shire. In Irvine was een zekere John Spens in 1390 aangesteld als "baillie" van de stad. Henry de Spens of Lathallan's naam komt voor in de Ragman Rolls.

SPOTTISWOOD
(SPOTTISWODE, SPORTWODE, SPORTWOOD,
SPOTSWOOD)
De naam werd het eerst gevonden in Berwickshire, afkomstig van de baronie van Spottiswoode. In vroegere tijdens stond de familie bekend als weldoeners voor de abdijen van Melrose en Kelso. Robert de Spotteswode (of Spottiswoode) was de eerste geregistreerde persoon. In 1296 ondertekende hij de Ragman Rolls om zijn trouw aan Edward I te onderschrijven.

STEWART
(STEWARD, STILLBHARD)
Traditioneel zijn de Stewart afstammelingen van Banquo, leenheer van Lochaber, die als karakter voorkwam in Shakespeare's toneelspel "MacBeth".
Historisch gezien echter, zou de familie afstammen van de senechals van Dol (met de naam Flaald) in Bretagne, die landeigendommen verwierven in Engeland (Oswestry - Shropshire) na de Normandische verovering. De clan verhuisde naar Schotland toen David I op de troon kwam in Schotland.

STEWART OF APPIN
Deze clan geraakte bekend als "De Loyale Clan". Het is de naam voor een vroegere aftakking van de Clan Stewart die zich in de westelijke hooglanden vestigde. Maar in de 15de eeuw wordt de clan beschouwd als een "echte clan". De clanchiefs stammen af van Sir James Stewart of Perston, een kleinkind van Alexander Stewart, de 4de High Steward (rentmeester) van Schotland. De achternaam "Stewart" stamt af de functie van "Steward"(rentmeester) van deze Alexander.
Walter Stewart, de 6de High Steward van Schotland huwde met Marjorie Bruce, de dochter van koning Robert the Bruce. Hun zoon Robert de tweede was de eerste uit de Stewart monarchie. Dus zijn de Stewarts van Appin nauw verbonden met de koninklijke Stewart Monarchie.

STIRLING
(STERLING, STURLING, STRIVELYND)
De naam kwam het eerst voor in Stirlingshire (Keir), waar ook de familiezetel gevestigd was in vroegere tijden, waarschijnlijk al van voor de Normandische verovering.
De naam is afgeleid van de plaatsnaam Stirling (Striuelin, Striuelyn).
De Stirlings beweren een ononderbroken lijn van leiders te hebben van 1160 tot 1677.
De naam werd van oudsher gespeld als "Stryvelin". Één van de eerste referenties was deze van Gilbertus de Striuelin, die getuige was bij de schenking van de gronden van "Perdeyc", nu "Patrick" door koning David de eerste aan de kerk van Glasgow in 1136. Een zekere Walter de Stryvelin was getuige bij een akte van Prins Henry, zoon van koning David de eerste in hetzelfde jaar.
Peter de Striuelin was getuige bij een schenking van de kerk van Karreden (Carriden) aan de abdij van Holyrood vóór 1158.

STRACHAN
(STRAWN, STRACHEN, STRAUGHAN, STRAGHAN)
De achternaam Strachan werd voor het eerst gevonden in Kincardineshire (Gaelic: A 'Mhaoirne), een voormalige provincie aan de noordoostkust van de Grampian regio van Schotland en onderdeel van het Aberdeenshire Council Area sinds 1996, waar de familie soms hun naam "Strachen" of "Straughan" spelde.
De familie ontleent hun naam aan de vallei van de Aan (Strath Aan). Het woord "Strath" betekent: "een grote vallei, zoals deze waar een rivier door stroomt". De vroegste notitie van de clan was in 1057, toen ze koning Malcolm Canmore naar het noorden vergezelden in zijn poging om koning MacBeth omver te werpen na diens onrechtmatig verwerven van de Schotse troon.
De Clan Strachan was een van de belangrijkste clans die deelnamen aan de Slag om Lumphanen, 25 mijl ten westen van Aberdeen. MacBeth stierf in de strijd op de 15 augustus 1057. MacBeth's Cairn is daar tot op de dag van vandaag nog te zien. Later in 1165 had een Walderus de Strathecan uitgestrekte gebieden in het land van Strachan (uitgesproken als Stawn, maar velen in Noord-Amerika zijn nu teruggekeerd naar de oorspronkelijke uitspraak van Stracken). Opmerkelijk bij deze clan zijn o.a. David Strachan (overleden in 1671), prelaat van de Church of Scotland, bisschop van Brechin (1662-1671); Archibald Strachan (overleden in 1652) was een Schotse soldaat uit Musselburgh, Edinburghshire die vocht in de Wars of the Three Kingdoms en de rang van kolonel bereikte. 

STRAITON
(STRATTON, STRATON)
De achternaam Straiton werd voor het eerst gevonden in Wiltshire (Stratton), waar ze vanaf zeer vroege tijden een familiezetel hadden en land verwierven van hertog William van Normandië, hun leenheer, voor hun voorname hulp bij de Slag bij Hastings in 1066.
Er zijn ook parochies met die naam in Cornwall, Dorset, Gloucestershire, Norfolk, Buckinghamshire, Hampshire en Somerset.
De reden dat er zo veel parochies die naam dragen, ligt bij het feit dat de verklaring van de naam te vinden is in de betekenis van de naam, dat zoveel als "iemand die afkomstig is van een hoeve langs een (Romeinse) heirbaan" betekent. En er lagen veel hoeves langs die heirbanen!
Er wordt gezegd dat de beruchte Adam de Stratton van Argouges(Manche) afkomstig is, in het arrondissement Avranches in Normandië.
Adam de Stratton (overleden in 1292) was een koninklijke geldschieter, beheerder en geestelijke onder Edward I van Engeland. Hij bracht het tot Chamberlain (opperkamerheer) van de schatkist en rentmeester van Isabella, gravin van Devon. Zijn vader was Thomas de Argoges (Arwillis), van Stratton St. Margaret in Wiltshire. In 1278 werd hij ervan beschuldigd het zegel van een charter van Quarr Abbey verwijderd te hebben, waardoor de authenticiteit ervan ongeldig was. Dit was niet de eerste of de laatste keer dat hij zou worden geassocieerd met dubieuze activiteiten. Op 17 januari 1290 werd hij ontheven van zijn ambt van kamerheer en zijn tijdelijke bezittingen werden hem bij deze ontnomen. Bij zijn arrestatie werd ontdekt dat hij een enorme som geld en voorwerpen in verband met hekserij in zijn bezit had, waarna hij werd opgesloten in de Tower of London in 1292, waarin hij stierf op 14 augustus 1294.
Robert de Stretton (overleden in 1385), was een Engelse geestelijke, geboren in Stretton Magna, Leicestershire. Hij was bisschop van Coventry en Lichfield en zoon van Robert Eyryk of de Stretton. Hij en zijn oudere broer, Sir William Eyryk, een ridder (voorouder van de Heyricks van Leicestershire), ontleenden hun achternamen aan Stretton Magna.

STRANGE
(STRANG)
De achternaam Strange is afgeleid van een bijnaam in het Oud-Frans. Een brede en diverse waaier achternamen, bijnamen en achternamen verwijzen naar een kenmerk van de eerste persoon die de naam heeft gebruikt. Ze kunnen de favoriete kledingstijl, het uiterlijk, de gewoonten of het karakter van de drager beschrijven.
In het pre-christelijke tijdperk werden veel heidense goden en halfgoden verondersteld een mengeling van dieren en mensen te zijn, zoals de Griekse god Pan die de god van kudden en kuddes was en werd voorgesteld als een man met de benen, hoorns en oren van een geit. In de Middeleeuwen werden antropomorfe ideeën, die menselijke eigenschappen en vorm toeschrijven aan goden of dieren, gehouden over de karakters van andere levende wezens. Ze waren gebaseerd op de gewoonten van het wezen. Bovendien werden deze associaties weerspiegeld in volksverhalen, mythologie en legendes waarin dieren werden afgebeeld die zich als mensen gedroegen. De Oud-Franse bijnaam "vreemd", betekende "vreemdeling". Bijnamen komen uit de categorie van achternamen bekend als erfelijke achternamen. Ze zijn overgenomen uit verschillende bronnen, waaronder fysieke kenmerken, gedrag, maniertjes en andere persoonlijke attributen. "Vreemd" zou zijn gegeven aan iemand die nieuw was in het dorp of de parochie. In de Middeleeuwen reisde de overgrote meerderheid van de mensen nooit meer dan dertig mijl of zo vanaf hun geboorteplaats. Reizen en emigratie was over het algemeen gereserveerd voor de adel. De achternaam Strange is afgeleid van het Oud-Franse woord "estrange", wat vreemd betekent. Dit is een naam geassocieerd met het Bretoens, een volkscultuur van het schiereiland van Bretagne, in het noordwesten van Frankrijk. Voorheen bekend als Armorica, een bezit van het Romeinse rijk, bestaat dit land uit een plateau met een diep ingesneden kust die wordt doorbroken door heuvels in het westen. De regio werd echter omgedoopt tot Britannia Minor (klein Brittannië) door de Romeinen, na de emigratie van zesduizend Britten over het Engelse Kanaal, een volksverhuizing die plaatsvond op aandringen van de Romeinse commandant in Groot-Brittannië.
De achternaam Strange werd voor het eerst gevonden in Derbyshire waar ze een familiezetel hadden als "Lords of the manor of Pevell's Castle" in de piek van Derbyshire. Guido le Strange, zoon van de hertog van Bretagne, was aanwezig bij een steekspel met Owen, Prince van Wales en de Schotse Prins. Guido le Strange was de voorvader van de verschillende baroniale huizen van Le Strange en Strange. De bouw van de kerk in Wellesbourn-Hastings in Warwickshire is deels Normandisch en deels in de vroege Engelse stijl, met een toren van van een later karakter. Deze bevat een monument ter nagedachtenis van Sir Thomas le Strange, luitenant van Ierland onder het bewind van Henry VI.
Roger Le Strange (overleden in1311), was een vroege Engelse jurist, een afstammeling van Guy Le Strange, die wordt verondersteld een jongere zoon van Hoel II, hertog van Bretagne (1066-1084) te zijn geweest. Hij was sheriff van Yorkshire tijdens de laatste twee jaar van het bewind van Henry III en de eerste twee van die van Edward I.

STUART of BUTE
De Stuarts van Bute stammen af ​​van Sir John Stewart, geboren tussen 1345 en 1390. Sir John Stewart was de zoon van Robert II van Schotland en stond bekend als 'The Black Stewart' (vanwege zijn donkere huidskleur of omdat zijn broer, John van Dundonald stond bekend als 'The Red Stewart'.
De landeigendomen van Bute, Arran en Cumbrae werden door Robert III tot een graafschap samengevoegd en Sir John werd erfelijk sheriff voor de landen, zoals vastgelegd in een koninklijk handvest van 1400.
James Stewart was sheriff van Bute tussen 1445 en 1449, opgevolgd door zijn broer William, die ook bewaarder van Brodick Castle op het eiland Arran was.
William's kleinzoon Ninian Stewart, erfde de post van sheriff en werd ook erfelijk kapitein en bewaarder van het koninklijke kasteel van Rothesay (eiland Bute) in 1498. De eer wordt nog steeds door de familie gehouden en is vertegenwoordigd in het wapenschild.
Dit kasteel kan nog steeds bezocht worden.
In 1539 werd Ninian opgevolgd door zijn zoon James, die op zijn beurt werd opgevolgd door zijn zoon John in 1570. John was commissaris voor het eiland Bute en tevens sheriff. In die laatste hoedanigheid woonde hij het Parlement in Edinburgh bij. Rond deze tijd nam de familie de Franse spelling van de naam zijnde "Stuart" aan, die werd geïntroduceerd door Mary, Queen of Scots.
In 1627 werd Sir James Stuart van Bute door Baron I tot baronet van Nova Scotia gemaakt.
Zijn kleinzoon, Sir James Stuart van Bute, werd benoemd tot Privy Councilor in de regering van koningin Anne en werd graaf van Bute, burggraaf van Kingarth en Lord van Mount Stuart, Cumra en Inchmarnock in 1703. Later werd hij commissaris voor handel en politie in Schotland en Luitenant van Bute. In 1715 was hij commandant van de militie Bute en Argyll in Inveraray.
De derde graaf van Bute, John Stewart, was een vriend en mentor van Prins George. Toen de prins George III werd, werd John een Privy Councilor en Eerste Lord van de Schatkist. In 1763 sloot hij een vredesverdrag af met Frankrijk, waarmee de Zevenjarige Oorlog werd beëindigd.
De erfgenaam van John Stewart, John Crichton-Stuart, werd graaf van Bute in 1792 en later 2e markies van Bute. Hij ging door met het ontwikkelen van de havengebieden in Cardiff en nadat de Bute Docks in 1839 werden geopend, werd Cardiff 's werelds grootste kolenhaven.
De 3de Markies, John Patrick Crichton-Stuart werkte samen met de architect William Burgess aan de uitgebreide restauratie van Castle Coch en Cardiff Castle.
De 7de Markies en huidige clanchief is Johnny Bute (bekend als Johnny Dumfries), die een succesvolle carrière als autocoureur had en de Le Mans in 1988 won.
De clanzetel van Stuart van Bute is Mount Stuart. Dit zeer grote gotische herenhuis, werd herbouwd door de 3de Markies in de 19e eeuw na te zijn beschadigd door brand in 1877.
Je kan dit prachtige gebouw bezoeken. 


SUTHERLAND
(Gaelic: Suterlarach)
(SUTHERLAN, SUDERLAND)
De graaf van Sutherland wordt beweerd de oudste in Groot-Brittannië te zijn.
De Sutherland-clan ontleent zijn naam aan het gebied dat "Sudrland" (zuid land) werd genoemd door de Noormannen die een groot deel van het Schotse vasteland ten noorden van Inverness hadden veroverd.
Het lag immers ten zuiden van Scandinavië en de Noorse kolonies op de Orkney en Shetlandeilanden.
Men denkt dat de familie van Vlaamse afkomst is, afstammelingen van Freskin, die ook een voorouder is van de Murrays van Atholl.
De graven van Sutherland onderhielden ruzies met veel naburige clans, in het bijzonder Clan MacKay. De relaties met de Sinclairs van Caithness waren ook gespannen en de 11de graaf van Sutherland en zijn vrouw stierven aan vergiftiging, op aandringen van de graaf van Caithness.
De eerste hertog van Sutherland stond bekend als een fervent hervormer en hij ontruimde zijn huurders meedogenloos van het land om nieuwe industrieën aan de kust op te zetten. Hij was verantwoordelijk voor het vrijwel vernietigen van de oude levenswijze in Sutherland en dit werd hem door de meeste bewoners nooit meer vergeven.
De belangrijkste clanzetel van de clan Sutherland is het sprookjeskasteel van Dunrobin, dat is getransformeerd van een traditioneel Schots kasteel tot een groot paleis in de Franse kasteelstijl. Het staat open voor het publiek, maar toch blijft het in het bezit van de familie Sutherland.


SWEIN
(SWAN, SWANN, SWANNER, SWANI, SWAYNE, SWEING, SWEYN)
Het verhaal van de Swein-familie gaat terug in de tijd tot de Viking-kolonisten die in het middeleeuwse tijdperk de ruige kusten van Schotland bevolkten. De naam Swein is afgeleid van de Oud-Engelse persoonlijke naam Swein, die oorspronkelijk was afgeleid van de Oud-Noorse naam Sveinn. Dit was een van de meest voorkomende Scandinavische namen in het middeleeuwse Groot-Brittannië. Een andere bron beweert dat de naam een ​​beroepsnaam was voor iemand "die fungeerde als dienaar of bediende; iemand die zwijnen verzorgde of afstammeling van Swain (jongeman of jongensbediende).
Sweyn of Svein (overleden in 1014) was koning van Engeland en Denemarken, "Forkbeard" genoemd, zoon van Harold Blaatand, koning van Denemarken, waarschijnlijk door zijn koningin Gunhild, hoewel er werd gezegd dat zijn moeder een slaaf was.
Earl Sweyn of Swegen (overleden in 1052), de oudste zoon van Earl Godwin of Godwine en zijn vrouw Gytha, was vroeg in 1043, nadat Edward of Eadward, de Confessor genoemd, koning was geworden, benoemd tot een graaf die deels Mercian was en gedeeltelijk West-Saksisch, want het omvatte Oxfordshire, Berkshire, Gloucestershire, Herefordshire en Somerset.
De achternaam Swein werd voor het eerst gevonden in Lanarkshire (Gaelic: Siorrachd Lannraig), een voormalig graafschap in de centrale Strathclyde-regio van Schotland, momenteel verdeeld in de Council Areas van North Lanarkshire, South Lanarkshire en de stad Glasgow.
Verder naar het zuiden in Engeland vermeldden de Hundredorum Rolls uit 1273 de vroege spelling van de familie: John le Swein en Robert le Swein in Oxfordshire en Geoffrey le Sueyn in Norfolk. De Yorkshire Poll Tax Rolls van 1379 vermelden: Robertus Swaynne.
De oude naam Swain, wordt momenteel veel teruggevonden in Lincolnshire, Leicestershire, Derbyshire en Devonshire. In de vorm van Sweyn, zelden van Swayn, kwam hij in de 13e eeuw voorin Lincolnshire, Norfolk, Cambridgeshire en Oxfordshire, het meest talrijk in de laatste twee provincies.


SWINTON
(SWINTONE, SWYNTON, SWYNTONE)
De achternaam Swinton wordt verondersteld territoriaal van oorsprong te zijn, waarschijnlijk afgeleid van de Barony of Swinton, die rond 1060 door Malcolm III aan Eadulf Ros werd verleend. De Swintons zijn van Angelsaksische afkomst en stammen af ​​van het koninklijke huis van Bamburgh uit het oude koninkrijk van Northumberland. Ze worden algemeen aanvaard als een van de oudste families in Groot-Brittannië. Het geschenk van de Barony of Swinton door de koning was gegeven als dank voor de militaire steun die Eadulf hem had verleend. Van de familie wordt gezegd dat ze de baronie van everzwijnen heeft ontgeruimd, iets wat weergegeven wordt in het clanwapen van de familie en het wapenschild van de chef.
De zoon van Malcolm III, Edgar, schonk het dorp Swinewood, in Berwickshire, aan Liulf van Bamburgh in 1098. De graaf van Northumberland was familie van Liulf en uit diens nakomelingen is ook de Clan Dunbar ontstaan. Er wordt beweerd dat de kleinzoon van Liulf, Ernulf, de eerste Schotse ridder zou zijn geweest. De zoon van Ernulf was Cospatric, die naar verluidt de vader was van Hugh de Swinton, een voorouder van de Arbuthnot-clan.
Rond 1140 kreeg Edulph de Swinton van David I één van de eerste ooit geregistreerde handvesten in Schotland wat zijn eigendom in Swinton bevestigde. Het was tijdens het bewind van Willem de Leeuw dat de Swintons de Barony van Swinton officieel door een handvest aan hen hadden toegewezen. Sir Alan de zesde an Swinton, ontving dit van de Prior van Coldingham. Er is een graf in Swinton Church waarvan wordt aangenomen dat dit toebehoort aan Sir Alan.
Van William de Swinton, een priester van Swinton Church en zijn broer Henry worden beide namen vermeld in de Ragman Rolls, waarin ze hun trouw beloofden aan Edward I van Engeland in 1296. Henry was eigenlijk één van de 13 eisers voor de Schotse troon die door Edward werd voorgesteld. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlogen steunden de Swintons echter Robert the Bruce.
In de tijd van zowel Robert II als Robert III was Sir John Swinton, de achterkleinzoon van Henry de Swinton een voorname staatsman en soldaat. Bij de Slag om Otterburn in 1388 was John een commandant onder de graaf van Douglas, die bijdroeg aan de Schotse overwinning op de Engelsen. Sir John werd twee keer aangesteld door Robert III om naar Engeland te gaan en met de Engelse rechtbank over een verdrag te onderhandelen. Hij kreeg beide keren veilige doorgang van de Engelse vorst: een eerste keer van Richard II in 1392 en een tweede keer in 1400 van Henry IV. Sir John Swinton werd gedood toen hij zijn clan leidde in de Slag van Homildon Hill in 1402, waar de Engelsen het Schotse leger verpletterden. Er wordt gezegd dat Swinton een heroïsche dood stierf. Hij liet een zoon, ook een John na uit zijn derde huwelijk met prinses Margaret, dochter van Robert Stewart, hertog van Albany. Zijn zoon werd later Sir John Swinton van Swinton en was de 15de drager van deze naam.
De 15de Lord vocht op het continent tijdens de Honderdjarige Oorlog (1337-1453) naast de Fransen. Sir John leidde de clan Swinton in de Slag om Baugé in 1421, waar de Frans-Schotse strijdkrachten een beslissende overwinning behaalden. Er wordt gezegd dat het tijdens deze strijd een Swinton was die de hertog van Clarence, de broer van Henry V van Engeland, heeft gedood, maar ook een aantal andere mensen worden verdacht voor deze moord. Het incident verschijnt in het gedicht van Sir Walter Scott "The Lay of the Last Minstrel". Drie jaar later tijdens de Slag om Verneuil, werd Sir John gedood in een Engelse overwinning die aanzienlijk bleek te zijn.
Toen James Hepburn, graaf van Bothwell in 1567 trouwde met Mary, Queen of Scots, ondertekenden een aantal Schotse baronnen, waaronder Sir John Swinto een obligatie waarin het paar werd beschuldigd in een handeling om het kind James VI te beschermen, die slechts twee maanden later koning zou worden.
Het 22stee hoofd van de Swintons was Sir Alexander Swinton. In 1640 werd hij sheriff van Berwickshire. Sir Alexander stierf twaalf jaar later, in 1652 en liet elf kinderen achter: zes zonen en vijf dochters. Zijn tweede zoon, ook een Alexander, werd in 1688 benoemd in het Schotse Hooggerechtshof, met de titel Lord Mersington.
Tijdens de Burgeroorlog waren de Swintons Royalisten, ter ondersteuning van de zaak van Charles I. Tijdens de Slag om Worcester in 1651 was de oudste zoon van Sir Alexander, John, kolonel in het regiment van Berwickshire en werd hij gevangen genomen door de parlementariërs, terwijl zijn broer, Robert, werd gedood toen hij probeerde de standaard van Oliver Cromwell weg te kapen. John werd echter later door Cromwell benoemd in de Raad van de Staat in 1655, waardoor hij kon helpen bij het bestuur van Schotland. In 1661, nadat de monarchie was hersteld, werd John Swinton berecht wegens verraad voor zijn associatie met Cromwell. Hij slaagde erin om een ​​doodvonnis te voorkomen en in plaats daarvan werd hij zes jaar naar de gevangenis gestuurd en werden al zijn landeigendommen verbeurd verklaard. John stierf in 1679, zijn zoon Alexander volgde hem op als de 24ste Laird van Swinton. Alexander stierf zonder kinderen en dus ging de titel over naar zijn broer, Sir John Swinton. Sir John had een succesvolle carrière in Nederland als koopman en keerde in 1688 terug naar Schotland in de nasleep van de Glorious Revolution, waarin Willem van Oranje met zijn vrouw Mary op de Britse troon kwam. Sir John Swinton herwon de landgoeden die zijn vader had verloren en werd lid van het Schotse parlement had en later van het Britse in Westminster.
In 1782 kreeg de 27ste Laird, de titel "Lord Swinton" nadat hij lid werd van het Hooggerechtshof.
Voormalig Lord Lyon-kapitein George Swinton was van 1926 tot 1929 secretaris van de Orde van de Distel. Hij stamde af van de Swintons van Kimmerghame en was de overgrootvader van de actrice Tilda Swinton. Zijn zoon, majoor-generaal Sir John Swinton, woonde in Kimmerghame. De huidige leider van de clan Swinton is Rolfe Swinton (36ste clanleider). Hij werd chef na het overlijden van zijn vader Sir John Swinton. De familie Swinton woont nog steeds in Kimmerghame in Kimmerghame House. Dit is een 19de eeuws herenhuis in de Scottish Borders, op 4 kilometer ten zuidoosten van Duns aan het Blackadder Water.

SYME
(SIMMS, SIMMES,SYMES, SIME, SIMES, SIM, SYM, SYMS, CIME, CYME, SIJMES)
Het verhaal van de naam Syme is lang en rijk aan geschiedenis. Het begint bij de Boerniciërs uit de Schots-Engelse grenslanden, waar de naam is afgeleid van Simon en "zoon van Simon" betekende.
De achternaam Syme werd voor het eerst gevonden in East Lothian, waar ze vanaf zeer oude tijden hun familiezetel hadden.

Deel deze pagina