DALY (DAILLY, O´DALY, DAILY, DALEY)

Iers van oorsprong door de immigratie tijdens de 19de eeuw.
In Ierland is deze naam bij de 30 meest voorkomende familienamen.
De naam dook het eerst op in de baronie van Magheradernon, in County Westmeath.
De naam is een "verengelste" versie van de oude Gaelic naam "O' Dálaigh", afgeleid van "Dalach", wat betekent "aanwezig op vergadering". "Dáil" is de officiële naam van het Ierse parlement.


DALZIEL
(DALZELL,DALYELL, DEZIEL, DILLIE, KALEEL, ELZIE, DALKE, DANIELL, DALE, DALAGER)
De meest populaire afleiding van de naam Dalziel is het gaelische ‘dal-gheail’, wat 'witte weide' betekent, verwijzend naar de kleur van de lokale bodem. Er zijn zoveel verschillende vormen van deze naam dat er meer dan 200 zijn opgenomen.
De naam is afkomstig uit Lanarkshire, hoewel het ook te vinden is in Shetland, genoemd naar het eiland Yell (de twee zijn waarschijnlijk niet gerelateerd). Het wapenschild van de clan heeft een opgehangen man. Er wordt verondersteld dat dit geïnspireerd is door een gebeurtenis uit de tijd van koning Kenneth II. Een lid van de rechtbank ging vijandelijk grondgebied binnen om het lichaam van een vriend van de koning op te halen. Dit feit inspireerde ook het clanmotto 'Ik durf'.
Één van de vroegste optekeningen van de clannaam is in 1296 wanneer Thomas de Dalziel in de Ragman Roll verschijnt, trouw aan de Engelse koning van die tijd, Edward I. Er is ook sprake van een Thomas de Dalziel die vocht naast Robert de Bruce bij Bannockburn. Als al deze verwijzingen over dezelfde persoon gaan, moeten we aannemen dat hij op een gegeven moment van kant is veranderd.
In 1390 voegde Sir William de Dalziel zich bij Sir David Lindsay aan het London Bridge Tournament. Sir William had één oog verloren tijdens de Slag om Otterburn, in 1388 en er wordt gezegd dat hij voorstelde dat al zijn medestrijders één oog zouden moesten laten kapotmaken, omwille van gelijkheid!
De Laird of Dalzell stamde af van Robert Dalzell. Hij vocht in 1568 in Langside voor Mary Queen of Scots. Zijn erfgenaam, Lord Dalzell, werd in 1639 door Charles I tot graaf van Carnwath aangesteld, na de aankoop van het landgoed Carnwath in 1630.
Robert Dalzell, de tweede graaf van Carnwath, kreeg in 1635 een oorkonde, waardoor alle landen van Dalzell tot één baronie werden verheven. Hij werd later schuldig bevonden aan verraad voor het verraden van het Parlement in aanwezigheid van de koning. Als straf werd hij ontdaan van zijn titel, rang en land, en kreeg hij ook een boete van 100.000 Scots merks. Zijn zoon Gavin erfde de titel, maar moest Dalzell Castle verkopen en landen aan James Hamilton van Boggs (zijn neef)
In de 18de eeuw verloor Sir Robert Dalzell, de vijfde graaf zijn titel en belandde na gevechten met James Francis Edward Stewart in de Jacobitische opstand van 1715.
Sir Thomas Dalyell van West Lothian behoorde tot een van de oudste takken van de familie.
Hij vocht voor Charles I tijdens de burgeroorlog. Na gevechten in de Slag om Worcester in 1651 werd hij naar de Tower of London gestuurd. Na zijn ontsnapping reisde hij naar Rusland, waar hij de tsaar diende als cavalerie-generaal. Hij keerde terug in 1666, toen hij door Charles II werd benoemd tot opperbevelhebber van de strijdkrachten in Schotland. In 1681 vormde hij het regiment van The Scots Grays, dat de Covenanters versloeg in de Battle of Rullion Green.
De residentie van Dalyell is het huis van Binns in de buurt van Linlithgow. Het werd gebouwd in de vroege 17de eeuw door de vader van Sir Thomas, met verschillende latere toevoegingen. Het huis heeft veel koninklijke bewoners gehad, waaronder vijf van de kinderen van koningin Victoria. De Koningskamer was ingericht in afwachting van een bezoek van Charles I, maar werd nooit door de koning gebruikt omdat hij besloot om in plaats daarvan in Linlithgow Palace te blijven.
Het was in 1944 geschonken aan de National Trust for Scotland, hoewel de familie het recht behoudt om op een deel van het landgoed te wonen.



DAVIDSON
(DAVISON, DAVISINT, DAVISYN, DEBISON, DAWYSONE, DAWYSON, DAVYSONE, DAVYSON, DAVITSON, DAWYSOWN, DAVISOUN, DAVISEND, DAVIDSONE, DAVEYSONE, DAVEYSON, DAUYSON, DAWYSUME, DAUYSUM)
Gerelateerd met "Chattan"
De naam David was zowel in Schotland als in Judea een koninklijke naam.  In het Hebreeuws betekent het woord "geliefde".
Veel Schotten kozen als familienaam "zoon van David", Davidson dus.
Er wordt verondersteld dat rond het jaar 1000 de Catti (Chattan) Clan, waar de Davidson Clan van afstamt, in twee aftakkingen verdeeld is, de MacKintosh en de MacPhersons Clans. De Davidson Clan is voortgesproten uit de MacPherson Clan.
De naam kwam het eerst voor in Perth, waar in 1219 een koopman leefde met de naam Johnannes Dilius Davidis. De eerste clanchief was David Dubh, van Pictische afstamming en vierde zoon van de Chattan clanchief.
De eerste grondeigendommen van de Clan Davidson lagen in Invernahaven, bij Badenoch in het midden van de 14de eeuw.
Alhoewel het merendeels een Laagland familienaam was, bestond er in de Hooglanden toch een clan met de naam Davidson in Badenoch.
Door bloederige onderlinge vetes was de naam in de Middeleeuwen practisch verdwenen.
Legende, zo niet geschiedenis, is het verhaal dat de ronde doet over de bekende Slag van de Clans op The North Inch in Perth in 1396.  De Davidsons waren één van de strijdende clans.  De strijd was zo hevig dat op uitzondering van één strijder de deelnemende Davidson clan volledig werd uitgeroeid.  Er werd dus letterlijk "tot de laatste man" gevochten.

 

DE VALLIBUS
Zie "Vans".

DEWAN
Zie "Shewan".


DEWAR
(DEMAR, DEBAR, DETAR, DEWART, DEAN, DEGER, DEVAN, DELAY, DEER, DEW)
Van de Dewar's is bekend dat ze zich eerst in een gebied ten zuidoosten van Edinburgh hebben gevestigd. Volgens de legende kregen ze het land voor het doden van een wolf die het gebied terroriseerde.
Er is ook een variatie op de naam die is afgeleid van het Gaelic ‘Deoireach’, wat ‘pelgrim’ betekent. Één van de vijf Highland-families die de naam droegen, waren de Dewar Coigerachs. Het waren traditionele bewaarders van de staf van St. Fillan, een Keltische heilige die in 777 was gestorven. Dit beroemde heilige relikwie werd op bevel van Robert de Bruce met het Schotten-leger meegedragen in Bannockburn. Ondanks dat het in de loop der eeuwen verschillende malen van "eigenaar" veranderde werd het overblijfsel teruggevonden. Het bevindt zich nu in het Museum of Antiquities in Edinburgh.
De beruchte Ragman's Roll bevatte de eerste notering van de Dewar-naam: Thomas en Piers Deware die beiden trouw aan Edward I hadden gezworen. Later in 1474 werd een oorkonde van land toegekend aan William Dewar. Er waren ook vermeldingen van Dewars in Stirling rond 1483. Uit deze tak verrees de tak Dewar van Cambuskenneth. In 1710 kreeg John, zoon van Patrick Dewar van Cambuskenneth een boete van £ 50,95 wegens het veroorzaken van 'bloed en oproer'.
Diens afstammeling William Dewar verkocht zijn land Dewar en verhuisde naar Carrington. Van deze familie stammen de huidige leiders af.
De Dewars waren commercieel succesvol en kochten de baronie en het landgoed van Vogrie in 1719. David Dewar van Vogrie was postmeester-generaal van Leith en Edinburgh. De landgoederen van Vogrie waren buitengewoon vruchtbaar. In het midden van de 19de eeuw vestigde zich er een bloeiende steenkolenmijn. Het was tevens de locatie van de eerste kruitmolen van Schotland.
Het herenhuis van Vogrie werd gebouwd door Alexander, zesde Laird, hoewel het landgoed is verkleind van 2.000 tot ongeveer 250 hectare staat het huis er nog steeds en de landgoederen zijn nu open voor het publiek als Vogrie Country Park.
De naam Dewar is synoniem voor whisky en dit was niet in de laatste plaats te danken aan de inspanningen van John Dewar. Geboren in 1856 transformeerde hij het bedrijf en de industrie en in 1917 werd Baron Forteviot van Dupplin opgericht.
De huidige chief werd in 1990 door Lord Lyon erkend.

 

DHAWAN
Zie "Shewan".

 

DICKSON
(DIXON, DICKSON, DIXOUN, DIKSON, DYXSON, DYCKSON, DICKSOUN, DICSON)
De naam Richard, waar "Dick" één van de vele afgeleiden van is, is een Germaanse voornaam, die populair gemaakt werd door de Normandiërs.  De eerste lettergreep betekent "machtig" en de tweede betekent "dapper".  Richardson en Dickson komen veel voor in Schotland; Richards en Dixon zijn de Engelse vormen.  Dan zijn er nog de afgeleide vormen zoals Dick, Dickie en Dickson als achternaam; echter van de afgeleide Engelse vormen Dickens en Dickinson, is er geen spoor terug te vinden in Schotland.  Rijmende afgeleiden als Hick, Hickses, Hickeys en Higginses komen ook niet in Schotland voor.
De meest karakteristieke naam vanuit deze bron is Ritchie, die oorspronkelijk een voornaam was.  Ritchie, zowel als Dickson, waren origineel enkel in de grensstreek terug te vinden, maar nu vrijwel overal.
De naam Dickson kwam het eerst voor in Kirkcudbrightshire (Gaelic: Siorrachd Chille Chuithbheirt), nu deel uitmakend van Dumfries and Galloway. Hier was ook de familiezetel gevestigd. De clan stamt af van de Pictische clan Keith, alhoewel ze steeds beweerd hebben dat ze afstamden van de clan Douglas.

 

DONALD
(MACDONALD, MacDONALD, McDONALD, MacDONNY)
Zie "MacDONALD".


DONNACHIE
Zie "Duncan"

DOUGLAS
(DOUGLASS, DOUGLISS, DOUGLESS, DOWGLAS, DUGLAS, DUGLAS, DUGLASS)
Deze plaatsnaam, die een bekende familienaam werd, heeft toch echter zijn grootste bekendheid als een mannelijke voornaam.  De oorspronkelijke naam komt van een rivier, in het Keltisch “dubh glais” geheten, wat “zwart water” betekent, een beschrijvende term, die regelmatig voorkomt in de Schotse topografie.
Douglas was onbekend als voornaam tot in de zestiende eeuw, maar toen was het een meisjesvoornaam.
De allereerste geregistreerde persoon met Douglas als familienaam was William de Douglas in de twaalfde eeuw.  In de middeleeuwen waren er vier familietakken:

1.     De Black Douglas familie van Douglasdale (de meest bekende).
2.     De Douglas Graven van Morton in Dumfriesshire.
3.     De Red Douglas Graven van Angus.
4.     De Drumlanrig tak, nadien genaamd de Markiezen van Queensberry.
“Daag nooit een Douglas uit”, was een gezegde in de zestiende eeuw, toen de familie op het hoogtepunt stond van haar macht.  De geschiedenis van Schotland is zeer nauw verbonden met de opkomst en de teloorgang van de diverse familie-afdelingen.
De naam kwam het eerst voor in Moray, waar een zekere Clanleider met de naam Archibald of Douglasdale leefde tussen 1198 en 1239.

 

DRUMMOND
(DRUMOND, DRUMMANN)
Het Keltische woord voor rug of ruggegraat is “druim”, in het meervoud “dromannan”.  Verschillende plaatsnamen vinden hun oorsprong hierin, met inbegrip van de plaats Drymen in Stirlingshire.  Malcolm Beg, zo genaamd door zijn kleine lichaamsbouw, huwde met een dochter van de Graaf van Lennox.  De afstammelingen namen de naam over van het landgoed, namelijk Drymen.  De familie verkreeg door diverse huwelijken ook de gronden van Stobhall en Cargill waardoor het machtscentrum zich verplaatste naar oostelijk Perthshire, waar het zich nog steeds bevindt.  Veel jonge familietakken hebben plaatsen bewoond, gaande van Glenartney in het westen en de lieflijke vallei van Strathearn tot de uitlopers van de stad Perth.  Drummonds zijn nu nog in grote getale terug te vinden in het stadsdeel van Perth met dezelfde naam.
De Drummond zijn steeds heel koningsgezind geweest, aanhangers van Robert the Bruce, Mary Queen of Scots, de grote Montrose en de Oude en de Jonge Chevaliers.
Malcolm Drummond zou veel bijgedragen hebben tot de Schotse overwinning op de slag bij Bannockburn in 1314.
De clanchief werd graaf van Perth (wat nog kortstondig een Jacobitisch hertogdom geweest is).  Lord John Drummond had de rang van Luitenant-Generaal in het Jacobietenleger in 1745.  Hun eigendommen werden nadien verbeurd verklaard, doch teruggegeven in 1784. 
Tot op datum van vandaag, 25 oktober 2019, woont er nog steeds een Drummond (de Graaf van Perth) in het oude herenhuis van Stobhall.


DUCK
Zie "Logan".


DUKES OF ATHOLL

Zie "Atholl".

DUNBAR
(DUNBARR, DUMBAR, DUMBARE, DUMBER, DOUNBER, DOUBAR)
De Dunbars waren een Boernicische familie in het oude Schotland.
Crinan van Dunkeld, geboren rond 975, was de Thane en Seneschal van de eilanden. Hij was de vader van koning Duncan I en grootvader van Gospatric. Gospatric werd graaf van Northumberland in 1067 na de invasie van Willem de Veroveraar.
In 1072 werd de titel van graaf echter van hem teruggenomen. Gevolg was dat Gospatric verhuisde naar Schotland en hierna de titel verkreeg van graaf van Dunbar (door King Malcolm III). De stad en de haven van Dunbar, aan de Lothiaanse kust, zijn het toneel geweest van vele belangrijke gebeurtenissen in de geschiedenis van Schotland. De Dunbars waren geen aanhangers van Robert the Bruce of de Schotse kroon en na de Slag om Bannockburn in 1314 beschermden ze de vluchtende, verslagen Edward II in Dunbar Castle totdat hij Schotland via de zee kon verlaten.
Er wordt aangenomen dat als Patrick van Dunbar Edward had gevangen gehouden, hij de Schotse kroon had moeten herkennen en vrede zou hebben gesloten met Bruce. In plaats daarvan vochten de twee landen nog vele bloederige jaren door.
In 1315 legden Dunbar en King Robert, die neven en nichten waren, hun onderlinge wrevel bij en toen de Engelsen de landen van Berwick in 1337 bezetten (waar Dunbar gouverneur was), zagen ze af van elke trouw aan Edward III.
Dunbar Castle werd vervolgens aangevallen door de graaf van Salisbury. Het kasteel werd verdedigd door de vrouw van Dunbar, Black Agnes.
Toen de hebzuchtige en jaloerse James I regeerde, werden de enorme rijkdom en eigendommen  die de Dunbars al meer dan vierhonderd jaar hadden verzameld, aan de kroon gehecht.
De 11de graaf, Sir George Dunbar van Kilconquhar, was de laatste met deze titel. Het Dunbar-huis was tegen die tijd uitgebreid met de graafschap Moray, wat ze konden behouden. In 1990 werd de huidige claim op het leiderschap pas afgehandeld na een gevierde rechtszaak die eerst werd behandeld door Lord Lyon, King of Arms, vervolgens het Supreme Court van Edinburgh en vervolgens het House of Lords.


DUNCAN (DUNCANSON, DONNACHIE, MacDONNACHIE, MacDONACHIE, MacDUNNACHIE, MacINROY, MacLAGAN, MacCONACHIE, MacCONACHIE, MacCONAGHY, MacCONCHIE, MacCONCKEY MacCONKEY, MacRAIBERT, ROBERTSON & CONNCHAIDH)
Deze naam is een versie van de Keltische voornaam "Donnchad", die algemeen aanvaard afstamt van het Gaelische "donn cath", dat "bruine strijder" betekent. Duncan is echter nooit een clannaam geweest, maar werd wel een heel bekende familienaam in de Lowlands tot Berwick. Een zekere Duncan die leefde in Atholl,i n de tijd dat er nog geen familienamen waren, had als bijnaam "de dikke" (Donnchadh Reamhar). Deze had een kleinzoon, Robert, die de stichter was van de clan Robertson. Maar deze clan was algemeen beter bekend als "Clan Donn-chaidh of Donnachie" (de kinderen van Duncan).
Zie ook "Robertson".


DUNDAS
(DUNDYS, DASS, DUNDASES, DUNDASS, DUNDESS, DUNDYSS)
‘Dun deas’ in het Gaelic betekent ‘zuidelijk fort’. De familie Dundas had landerijen aan de zuidelijke oevers van de Firth of Forth in de buurt van Edinburgh. Men denkt dat de familie afstamt van Helias, zoon van Hutred, een jongere zoon van Gospatrick, Prins van Northumberland. De families Dunbar en Moncreiff stammen ook af van deze stam.
Notities van tijdens het bewind van Willem de Leeuw vermelden een zekere Serle de Dundas. Serle en Robertus de Dundas ondertekenden beiden Edward I's Ragman Roll. Sir Hugh Dundas vocht echter met William Wallace en Sir George Dundas was een van de acht Lairds die vocht met Robert the Bruce maar hij werd gedood in de slag om Duplyn.
Sir James Dundas was gouverneur van Berwick tijdens het bewind van James VI. Zijn zoon, Sir James Dundas, die ridder werd in 1641 was zeer loyaal aan de koning maar hij was tegen de inmenging van de koning in de kerk. Naar aanleiding hiervan tekende hij het Nationaal Verbond. Na de Restoration of the Stuart's nam hij plaats in het Hooggerechtshof, maar deze post duurde niet lang vanwege zijn voortdurende steun aan het Verbond.
William Dundas van Kincavel stamde af van de Dundases van Blair. Hij werd gevangengezet voor zijn aandeel in de Jacobitische opstand in 1715.
George Dundas, de achttiende Laird vocht in de Wars of the Covenant en zat in het comité dat Marquess of Montrose probeerde. De drieëntwintigste Laird, George Dundas, was een zeekapitein die stierf in een schipbreuk voor de kust van Madagaskar in 1792.
Een van de beroemdste familieleden van Dundas was Henry Dundas, burggraaf Melville ook bekend als "Uncrowned King of Scotland" en "King Harry the 9th". Na een lange politieke carrière, waaronder het opheffen van de hoogland-kledingverbod en een aanstelling als Lord Advocate, nam hij de functie van staatssecretaris over in 1791. Hij werd een peer in 1802. Zijn stempel is gemakkelijk te vinden in St Andrews Square, waar het indrukwekkende gebouw dat nu eigendom is van de Royal Bank of Scotland werd gebouwd als zijn huis en het imposante standbeeld van de burggraaf op een grote kolom in het midden van het plein staat.
Andere voorname leden van de Dundasfamilie waren Sir David Dundas die in 1809 opperbevelhebber van het Britse leger was. Ook Sir Thomas Dundas, Lord Dundas van Skea, de tweede markies die van 1935 tot 1937 staatssecretaris voor India was en ook admiraal Sir Charles Dundas van Dundas die assistent was van George V.
Het huidige clanhoofd woont in Zuid-Afrika.